Wanneer ik op maandagmiddag de gemeenschappelijke woonkamer binnenkom om te dansen, begroet ze me altijd met drie dikke Zoenen. “Dag lieve schat, hoe is het met je?”
Maar deze maandagmiddag zit ze stil op de bank. Ze is ziek, zegt ze. Ik geef haar een knuffel en ga de dansvloer klaar maken. En terwijl haar medebewoners dansen, gaat ze weg en komt ze weer terug. Bleek. Bezorgd. Er is iets met haar vader en haar moeder en het maakt haar angstig.
Weer gaat ze weg.
En komt ze terug.
Onbereikbaar zit ze op de bank.
Van alle dansers met wie ik dans, is zij degene die Alle muziek mee kan zingen. En dat meestal ook doet, uit volle borst. Ik twijfel. Respecteer ik de ruimte waar ze nu is of probeer ik nog een keer om haar hierheen te halen? Ze is zo zichtbaar ongelukkig en bang. Dus zet ik nog één keer een liedje voor haar op en ga naar haar toe. Raak haar aan. Vang haar ogen. En Zing.
En ze is er weer. Ze Zingt. Ze krijgt weer kleur. Ze danst.
Ik krijg drie dikke Zoenen bij het afscheid.